stuiten op (v) (moeilijkheid) | trouver par hasard (v) (moeilijkheid) |
stuiten op (v) (moeilijkheid) | tomber sur (v) (moeilijkheid) |
stuiten op (v) (moeilijkheid) | buter contre (v) (moeilijkheid) |
stuiten op (v) (voorwerpen) | rencontrer par hasard (v) (voorwerpen) |
stuiten op (v) (voorwerpen) | se heurter à (v) (voorwerpen) |
stuiten op (v) (voorwerpen) | buter contre (v) (voorwerpen) |
stuiten op (v) (moeilijkheid) | rencontrer par hasard (v) (moeilijkheid) |
stuiten op (v) (moeilijkheid) | se heurter à (v) (moeilijkheid) |
stuiten op (v) (voorwerpen) | trouver par hasard (v) (voorwerpen) |
stuiten op (v) (voorwerpen) | tomber sur (v) (voorwerpen) |